Een erfenis ?


Lange tijd gingen er in de familie Reubsaet geruchten over een verloren gewaande erfenis. Het verhaal van Neeltje Pater en haar twee verstandelijk beperkte zonen die alle bezittingen hadden verkwanseld. Inderdaad geruchten, feit is dat Neeltje Pater geen zonen had. Wordt er met de verstandelijk beperkte zonen niet verwezen naar de twee jongste zonen van Jan de Limpens die beiden krankzinnig werden verklaard? Waarom waren enkele leden van de familie Reubsaet zo furieus op de familie De Limpens, hun adelijke buren? Wat heeft er zich afgespeeld met betrekking tot erfenissen?
Laten we eens alle feiten op een rijtje zetten, misschien vinden we dan wel een logische verklaring.


Eerst het verhaal Neeltje Pater.

Neeltje Pater (geb. Broek in Waterland 7-2-1730 – gest. Broek in Waterland 8-3-1789), vermogende koopmansvrouw. Dochter van Cornelis Dirksz. Pater (1685-1762), reder, en Annetje Muus Mars (1698-1730).
Neeltje Pater trouwde op 2-11-1766 in Broek in Waterland met Cornelis Cornelisz. Schoon (1719-1778), koopman. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Neeltje Pater werd geboren in een rijke en vooraanstaande familie in Broek in Waterland. Haar vader, grootvader en overgrootvader waren in hun tijd burgemeester of schepen van Broek in Waterland geweest. Ook haar moeder, die kort na Neeltjes geboorte stierf, kwam uit een gegoede familie. Met haar oudere zuster Eegje (geb. 1721) groeide Neeltje op onder de hoede van haar vader. In 1741 – zij was elf – viel haar een eerste erfenis ten deel: haar oudoom Gerrit Cornelisz. Pater liet zijn vermogen na aan Neeltje en Eegje, zij het onder de last van fideï-commis. In 1744 waren beide meisjes erfgenaam van hun oom Claas Dirksz Pater en in 1753 erfde Neeltje van haar tante Trijntje Muus Mars een huis met erf. In 1762, bij het overlijden van haar vader, groeide haar vermogen nog verder. Cornelis Koker, toenmalig burgemeester van Broek in Waterland, wikkelde de verdeling van die laatste nalatenschap zo goed af dat Neeltje hem vervolgens benoemde tot haar executeur-testamentair.

In 1766 trouwde Neeltje Pater onder huwelijkse voorwaarden met Cornelis Schoon. Hij was koopman, tekenaar en dichter, later ook schepen en burgemeester van Broek in Waterland. Het is onduidelijk in hoeverre Neeltje zelf actief was als koopvrouw en reder. Het verhaal gaat dat zij kaperschepen uitreedde, maar dit verhaal kan ook zijn ontstaan in een poging om haar puissante rijkdom te verklaren.

In 1770 stierf haar zus Eegje kinderloos; Neeltje was haar enige erfgename. Acht jaar later overleed haar man, en in 1785 erfde Neeltje een huis van haar nicht Geertje Claasdr. Pols. Haar rijkdom begon nu algemene bekendheid te krijgen. Toen stadhouder Willem V met zijn gezin in 1788 Broek in Waterland bezocht, nam Neeltje Pater de kosten voor haar rekening van de ontvangst en van de gedenkpenning die na afloop werd geslagen. Ook schonk zij een vlag voor op de kerktoren en een met honderdvijftig lampions verlichte ereboog op het kerkplein. Het prinselijk gezelschap vereerde Neeltje Pater met een bezoek: het gebruikte bij haar enige ‘verversingen’. Voor de zeer oranjegezinde Neeltje – zij had oranjekokardes en meerdere portretten van Willem V in huis – moet dat bezoek een hoogtepunt in haar leven zijn geweest. Het jaar na deze gedenkwaardige gebeurtenissen stierf Neeltje Pater. Zij werd begraven in de gereformeerde kerk van Broek in Waterland, waar zich nog altijd haar grafsteen bevindt.

De nalatenschap
Neeltje Pater had wel een testament gemaakt, maar geen beschikking voor het geval zij kinderloos zou overlijden. Op de dag van haar dood liet zij alsnog een codicil opstellen met de bepaling dat haar nalatenschap deels zou gaan naar een speciaal op te richten fonds, waaruit tot in de eeuwigheid jaarlijks een bedrag aan de armen van Broek in Waterland geschonken zou worden. Dit fonds is er inderdaad gekomen en pas zo’n twee eeuwen later opgeheven, toen de laatste beheerder het overhevelde naar de gemeentelijke sociale dienst (Meder, 476-477).
Een serieus probleem was de vraag wie haar vermogen zou erven. Blijkbaar wist Neeltje niemand te noemen, want zij bepaalde slechts dat zij dat naliet aan ‘hare erfgenamen die bevonden zullen worden hare erfgenamen te zijn’. En haar vermogen was groot: 4.092.781 toenmalige Hollandse guldens volgens de taxatie. Het omvatte (Engelse) effecten, VOC-aandelen, banksaldo’s ter waarde van zeshonderdduizend gulden en drie huizen in Broek in Waterland, gevuld met meubels, porselein, linnengoed, sieraden en schilderijen, en een stal met daarin een arrenslee. De inventaris van de huishoudelijke inboedel alleen al beslaat 57 foliovellen.

Aan burgemeester Koker viel de taak toe om de juiste erfgenamen te vinden. Volgens het toenmalig erfrecht zouden alle erfgenamen binnen de vijfde graad gelijkelijk delen, maar zulke erfgenamen waren er niet. Daarna kwamen de zesdegraads verwanten in aanmerking, dan de zevendegraads enzovoorts. De beste papieren had Trijntje Schoon, in de zevende graad verwant via moederszijde en in de achtste via vaderszijde. De volgende kandidaat was Simon Bakker, in de achtste graad verwant via vaderszijde. Uiteindelijk werd besloten dat Trijntje Schoon en Simon Bakker gelijkelijk zouden erven. In maart 1790 werden beiden door schout en schepenen van Broek in Waterland bij akte erkend als enige rechthebbenden op de nalatenschap van Neeltje Pater. Aan hen is de erfenis dan ook uitgekeerd.

Geruchten
Van het begin af aan zijn er geruchten geweest dat er nog fondsen waren die onbeheerd waren gebleven. Ook ging het verhaal dat er geld van Neeltje Pater op de Bank of England stond dat niet was uitgekeerd. En omdat de twee erfgenamen nogal verre verwanten waren, doken er al snel mensen op die een nauwere verwantschap met Neeltje Pater claimden. Ook gaat het verhaal dat de familie Reubsaet iets te erven had van Neeltje Pater. Zo werden er nog tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw processen gevoerd om haar nalatenschap. Ook zijn er meerdere verenigingen ‘Neeltje Pater’ geweest, meestal met het doel om uit te zoeken of er nog geld te claimen was. Die tijd is voorbij. De in 1985 opgerichte Familie Organisatie Pater houdt zich bezig met de genealogie en geschiedenis van Neeltjes achternaamgenoten. In 1987 schreef Ivo de Wijs een sonnet op haar nalatenschap: ‘Dat geld is weg, maar Neeltje treft geen blaam/ Zij liet per slot iets achter voor ons allen:/ Wij erfden haar Historie en haar Naam!’.

Literatuur
W. van Engelenburg, Geschiedenis van Broek in Waterland, van de 16e tot het begin der 19e eeuw (Haarlem 1907).
J. Westerveld en C. Pater, De erfenis van vrouwe Neeltje Pater, weduwe Cornelis Cornelisz Schoon (Amsterdam 1938).
J.W. Niemeijer, ‘De inboedel van Neeltje Pater’, Broeker Bijdragen 7 (1974) 30-33.
A.P. Bruigom, Waterland, getekend door Cornelis Schoon 1719-1778 (Alphen a/d Rijn 1979).
J.W. Niemeijer, ‘Twee bezoeken van stadhouder Willem V’, Broeker Bijdragen 23 (1982) 153-159.
E.T.R. Unger, ‘De vererving van de nalatenschap van Neeltje Pater’, Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en van het Iconographisch Bureau (1986) 235-256.
Japke-D. Bouma, ‘De mythe van de schat van Neeltje Pater. Het geld, de erfgename en de fortuinjagers’, Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 17 (1997) 51-54 [op 52 het sonnet van Ivo de Wijs].
T. Meder, Vertelcultuur in Waterland. De volksverhalen uit de collectie Bakker in hun context, ca 1900 (Amsterdam 2001).

Bron: ING; Instituut voor Nederlandse geschiedenis.


En nu verder....
Nou dat was ze dan, Neeltje Pater en zoals nu wel duidelijk zal zijn, niet iemand waar wij iets van te erven hebben.
Maar wat heeft er nu wel gespeeld in de familie Reubsaet met betrekking tot een "verloren" erfenis?

Bekend is dat op naam van Jan Adam Reubsaet (1803-1866) landerijen hebben gestaan.
Deze landerijen had zijn moeder Maria Elisabeth(e) Deumens (1765-1828) geërfd van haar ouders Adam Deumens en Marie Janssen(s).
Deze landerijen gaf zij op haar beurt weer door aan haar zoon Jan Adam Reubsaet, volgens een weergave van de memorie van successie hieronder.



*)    ab intestato: wil zeggen dat Elisabeth Deumens geen testament heeft achtergelaten.
**)   geen ophouding van vrugtgebruik: wil zeggen dat niemand anders het vruchtverbruik heeft gehad dan Jan Adam Reubsaet.
***) openvalling van eenige fideo comy: wil zeggen dat Jan Adam Reubsaet het zelfbeschikkingsrecht heeft. Kan doen wat hij wil.
        Hij kan de landerijen ook verkopen aan derden.

Tja, dat is nogal wat, in totaal 104 roeden en 468,5 ellen grond.
Maar wat zijn dat nou roeden en ellen?
In 1816 werd het Nederlands metriek stelsel ingevoerd, een variant van het metrisch stelsel waarbij benamingen als meter en liters, werden vervangen door Nederlandse namen, veelal afgeleid van niet metrieke namen van voor de heerschappij van de Fransen in 1795.
In 1870 werd dit stelsel weer afgeschaft hoewel de oude benamingen nog tot 1937 bleven bestaan. Zelfs nu kennen we nog enkele van die benamingen: ons, pond, mud, gros, dozijn, enz.
    Hoeveel is nu één Roede en één el?
  • Amsterdamse roede = 13,52 m²
  • Bossche roede = 33,1 m²
  • Bredase roede = 32,26 m²
  • Groningse roede = 16,72 m²
  • Hondsbosse roede = 11,71 m²
  • Rijnlandse roede = 14,19 m²
Nou dat schiet dus niet op. Gelukkig betreft de hierboven genoemde roeden, de opervlakte maten zoals die van toepassing waren in de verschillende plaatsen vóór 1795. In het jaar 1829, het jaar van de memorie van successie, was één roede 10 m² en één el 1 m².
dus 104 roeden waren dan 1040 m² en 468,5 ellen waren dan weer 468,5 m². In totaal dus 1508,5 m² landbouwgrond en grasland.

En wat vertegenwoordigd dit nu voor een waarde?
Volgens de huidige prijzen van landbouwgrond en grasland in Noord-Limburg, respectievelijk € 4,36 en € 2,90 per m², zou de totale waarde € 6.039,98 zijn. Voor wie het niet breed heeft, een kapitaal.

Het onderzoek uit 1959
Mijn moeder vertelde me lang geleden het verhaal van de oud-politieman die namens iemand van de familie Reubsaet onderzoek deed naar de verloren erfenis van de familie. Deze oud-politieman werd in een vergevorderd stadium bedreigt en staakte zijn verdere onderzoek, aldus mijn moeder.
Spannend, maar wat is er nu werkelijk gebeurd?
Volgens stukken die ik van Rob Reubzaet heb gekregen, Rob nog bedankt, heeft er inderdaad in 1959 een onderzoek plaatsgevonden.
De opdrachtgever was het echtpaar Franzen-Reubsaet. en het onderzoek werd uitgevoerd door de heer H.J.J van Gülick (oud politieman?) in 1959 wonende op de P.C. Hooftstraat 2 in Brunssum. Bij dit onderzoek was destijds nog betrokken: Mr. Breukers, advocaat te Heerlen
De stukken die werden geraadpleegd berusten in het archief in Maastricht en bestaan uit Notariële akten opgemaakt door voormalig Notaris Lienaerts te Merkelbeek.
Franciscus Jozeph Hubertus Franzen was gehuwd met Maria Gertrudis Josephina Reubsaet, een kleindochter van Jan Adam Reubsaet die genoemd is in het hierboven beschreven memorie van successie.
Haar, of beter hun vragen waren volkomen terecht: Hoe kan het dat er nooit iets van het vermogen en bezittingen van de grootouders van Mevrouw Franzen-Reubsaet is verdeeld onder de 3 (in 1959) nog levende kinderen?
De 3 nog levende (klein)kinderen zijn vermoedelijk geweest:
1. Maria Catharina Sloun-Reubsaet, in 1959 94 jaar, (links)
2. Catharina Elisabeth Geelissen-Reubsaet in 1959 85 jaar (rechts) en
3. Maria Gertrudis Josephina Franzen-Reubsaet in 1959 79 jaar oud (midden).
   (alle andere kinderen zijn zeker vóór 1959 overleden).

Gezien de leeftijd van de 3 gezusters mag je je afvragen of het niet de achterkleinkinderen van Jan Adam zijn die dit in gang hebben gezet.
Hoe het ook zij, de vraag is volkomen legitiem. Het kan toch niet zo zijn dat het vermogen, met bloed zweet en tranen vergaart door je voorouders zomaar verloren gaat. Volgens het echtpaar Franzen-Reubsaet is een gedeelte van het vermogen in de stichting De Limpens op gegaan, een bewering die nergens op gebaseerd is.
Verder vermelden ze nog het bestaan van het "familiewapen met de dubbele adelaar",de Luikse haardsteen uit 1566 (zie elders op deze website). Mogelijk om aan te geven dat zij van een gegoede familie afstamden die vermogen moet hebben gehad.

De weldadige Stichting Jan de Limpens
Omdat de stichting De Limpens wordt genoemd, ter verduidelijking het ontstaan en het doel van deze stichting.
Joannes Ludovicus Christianus (Jan) de Limpens werd geboren op 13 september 1793 op kasteel Doenrade als zoon van Franciscus Christianus Joannes Joseph Jacobus (Frans) de Limpens uit Essen (D) en Maria Magdalena Dortans uit Gladbach (D). Jan de Limpens was burgemeester van Oirsbeek en kantonrechter te Sittard. Hij huwde op 12 juni 1833 te Laurensberg bij Aken (D) met de 32 jarige Barones Catharina Josephuna Sophia von Guaita, dochter van Oberbürgermeister van Aken, Cornelius Maria Paulus Baron von Guaita en Augusta Margaretha Baronesse von Heinsberg.
Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren:
  • Francisca Josephe de Limpens, geb. 26-3-1834, ovl. 27-3-1834.
  • Anna Francisca Barbara Hubertina Lijdia de Limpens, geb. 27-3-1835, ovl. 11-4-1863
  • Karel Kornelius Ludovicus Christianus de Limpens, geb. 23-3-1837, ovl. 4-9-1893
  • Jan Herman Joseph Ernest Hubertus Lazarus de Limpens, geb. 17-12-1839, ovl. 30-6-1886
Alle vier de kinderen overleden ongehuwd en kinderloos, althans er zijn geen kinderen uit hun huwelijken bekend.
Het vierde kind Jan Herman de Limpens was een gestudeerde jongen en had een universitaire opleiding genoten in Leiden. Hij was advocaat en later kantonrechter te Heerlen. In april 1886 werd hij opgenomen in een krankzinnige gesticht in 's-Hertogenbosch waar hij twee maanden later op 47 jarige leeftijd overleed. Voor zover bekend was hij een heel sociaal voelend mens. Zijn pachters kregen vaak uitstel van betaling als zij in moeilijkheden verkeerden. Ook leende hij gul aan mensen die vaak bij hem aanklopten om geld te vragen om de dokter of medicijnen te kunnen betalen. Een vaste groep mensen werd regelmatig door hem gesteund. Daarnaast gaf hij ook nog incidenteel steun aan behoeftigen.
In zijn testament had hij vastgelegd dat zijn vermogen werd ondergebracht bij een stichting die hij vernoemde naar zijn vader. Zijn oudere broer Karel zou na zijn overlijden het vruchtgebruik hebben van zijn vermogen. In 1886 bij het overlijden van Jan Herman was Karel de enige erfgenaam.
Evenals zijn jongere broer had Karel gestudeerd aan het gymnasium te Sittard. Hij was zeer geïnteresseerd in het boerenbedrijf en kocht tijdens zijn leven verschillende boerderijen. Hij werd afgeschilderd als een figuur die armoedig gekleed was en zich ophield met de knechten op de verpachte boerenhoeven. Hij meed zoveel mogelijk de welgestelden. Op 1 april 1883 gaat Karel wonen bij landbouwer Jan Pieter Joseph Heijnen en Anna Helena Josephina van den Camp. Op 1 januari 1884 neemt Karel de Limpens weer zijn intrek op kasteel Doenrade. In 1893 wacht hem hetzelfde lot als zijn broer en wordt hij krankzinnig verklaard. Op de dag dat hij moet worden afgevoerd weet hij zich van zijn bewakers los te maken en vlucht hij het Kasteel in waar hij zich met een jachtgeweer van het leven berooft.

Bij testament behoort nu het totale vermogen toe aan de "Weldadige Stichting Jan de Limpens". Er zijn nog enkele erfgenamen die het testament betwisten en een langdurig proces volgt. Pas in 1904 wordt er een schikking getroffen van in totaal 115.000 gulden waardoor de stichting juridisch eigenaar wordt van diverse grote pachtboerderijen met bijbehorende landgoederen.
Het bestuur van deze stichting berust bij de burgemeesters en geestelijken van de gemeenten Oirsbeek en Amstenrade onder voorzitterschap van burgemeester Graaf Arthur de Marchant et d’Ansembourg uit Amstenrade.
Het doel van de stichting was om:

  1. kinderen of jonge lieden van beiderlei geslacht uit den landbouwenden of arbeidenden stand, om hen in staat te stellen behoorlijk onderwijs te genieten, hen te laten opleiden voor beroepen, handwerken, vakken of den land- en tuinbouw te laten leeren; opgeleid te worden voor den Roomsch Catholieken Geestelijken stand of zich te bekwamen tot kunstenaars of om de schoone kunsten te leeren. Uitgezonderd zijn de studiën in de rechterlijke en geneeskundige vakken, behalve voor vroedvrouwen en veearts, die toegelaten zijn.

  2. tot ondersteuning van arbeidslieden en dienstboden van beider geslacht, welke door ziekte of ouderdom of door ongelukken bij den arbeid of anderszins onbekwaam of ongeschikt zijn geworden om in hun onderhoud te voorzien.

  3. tot ondersteuning van buiten eigen schuld in verlegenheid, tot verval geraakte of tot armoede gekomen kleine of geringe landbouwers van beiderlei geslacht.
De huidige sociale voorzieningen en studiefinancieringen maken de doelen van de stichting feitelijk overbodig. Daarom houdt de stichting zich nu voornamelijk bezig met het ondersteuning van culturele activiteiten in de gemeenten Schinnen, Onderbanken en Brunssum.

Ten slotte
Dat er bezit was staat vast. Wat er met dit bezit is gebeurd is nu ook duidelijk. De bezittingen zijn te gelde gemaakt in een Publieke verkoop en onder de erfgenamen verdeeld. Mogelijk dat het geheel of gedeeltelijk bij de "Weldadige stichting Jan de Limpens" terecht is gekomen. Dat zou enkel en alleen kunnen omdat de stichting grond in de openbare verkoop gekocht zou hebben.

Een simpele advertentie in een Sittards weekblad "Mercurius" van 1 januari 1870 geeft melding van de hierboven aangehaalde openbare verkoop.
Volgens deze advertentie wordt op 18 januari 1870 te Klein-Doenrade een publieke verkoop van onroerend goed gehouden door notaris Lienaerts, in opdracht van de erfgenamen van Adam Reubzaed.
Het is nu wel duidelijk wat er met de erfenis van Adam Reubsaet is gebeurd!
Jan Nicolaas Reubsaet was één van de erfgename die mee heeft gewerkt aan het te gelde maken van de onroerende bezittingen van zijn vader Adam Reubsaet en heeft daarvoor dan ook zijn deel ontvangen.
In 1880 wordt het jongste kind nog in Oirsbeek geboren. Hoelang Jan Nicolaas Reubsaet met zijn gezin nog in Klein-Doenrade of elders in Oirsbeek verblijft is niet bekend. Uiteindelijk vertrekt hij met zijn gezin en vestigt zich in Schinveld waar hij in 1895 overlijdt. Zijn zoon Nicolaas Joseph vestigt zich in Jabeek zijn andere zoon Pieter Jozef Reubsaet vestigt zich eveneens in Schinveld.
In klein-Doenrade waren er voor de familie Reubsaet geen middelen van bestaan meer. Alle grond was verkocht en de smederij alleen zal niet voldoende hebben opgebracht om een gezin van 9 personen te onderhouden.
Hierdoor komt er na minimaal 146 jaar een einde aan een onafgebroken verblijf van de familie Reubsaet in Klein-Doenrade / Oirsbeek.